Regen, kou en een strakke wind – onze laatste dagen waren niet meteen wat je zou verwachten van landen met exotische mamen als Honduras en El Salvador. Na enkele dagen in no man´s land, leerde een opengeslagen krant ons vanmorgen de naam van de klimatologische kater: Ida.
De orkaan Ida zelf zijn we gelukkig niet tegengekomen, maar de ongewoon barre omstandigheden van de voorbije dagen waren klaarblijkelijk wel een restant van de tropische storm, die in El Salvador alleen al meer dan 140 doden heeft geëist. Het grillige weer vormde op zich nog wel een passend toneel voor onze driedaagse trip naar de Salvadorese grens. Na de burgeroorlog hier is de grens met Honduras betwist; El Salvador heeft er geen grenspost geïnstalleerd. De vijf kaarten die we raadpleegden, vertoonden stuk voor stuk andere wegen, dorpen, afstanden en grenzen. Zondag vertrokken we in een dikke mist, over wat het laatste stukje geasfalteerde weg zou worden.
Zondag in de late namiddag klommen we naar de 2000 meter hoogte, intussen over aardewegen. De mountainbikes, die het totnogtoe goed volgehouden hadden (een zadelbreuk en enkele slepende remmen waren de voornaamste problemen), kraakten onder de stijgende procenten. Toen we in de late namiddag in de stromende regen de duisternis tegemoet reden en nog geen zicht hadden op La Esperanza, hebben we beslist om eieren voor ons geld te kiezen en een pickup tegen te houden. Toegegeven, we hebben dus 20 kilometer vaslgespeeld en niet gefietst – maar geen mens die daar na de warme douche ´s avonds nog spijt van kon hebben.
Maandagochtend begon alweer overtrokken, maar op weg naar Marcala – opnieuw met een 15-kilometerlange klim over een gestolde modderstroom (“weg” was hier echt niet langer gepast) – klaarde de zaak wel op. Tenmidden de natuurpracht trokken we over een nieuwe bergketen naar Marcala, de outpost van de Hondurese beschaving. We konden er gelukkig ons tentje pitchen in de tuin van Oscar, een vriendelijke Hondurees die zomaar langs de weg was gestopt met zijn pickup om een praatje te doen. We blijven de locals verbazen op onze volgepakte fietsen! Het zelfbereide avondmaal van rijst met ei, worstjes en bakbanaan deed weer eens méér dan deugd.
De resterende 52 kilometers naar Perquin in El Salvador, hadden nog heel wat ontberingen in petto: opnieuw “cut-weg” (om het met francobollo te zeggen), mist en heel wat wind, maar dat zorgde ook voor een vreemde, mysterieuze sfeer. Toen rond 14 uur de laatste bergen overwonnen waren en de hemel opklaarde, kon het echter niet meer stuk. De Hondurese douane-beambten, een absurd zicht met hun eenzame slagboom tenmidden de wildernis, konden hun ogen niet geloven bij de aanblik van onze bemodderde gezichten. Een tocht door letterlijk no man´s land, het is een speciale ervaring.
Van Perquin, onze huidige verblijfplaats, is ongeveer iedereen wél zeker dat het in El Salvador ligt. Vanmorgen hebben we hier het Museo de la Revolucion bezocht. De aan flarden gescheurde restanten van een Amerikaanse helikopter net voor de deur, laten er geen twijfel over bestaan: hier zijn weer gringo´s aan het werk geweest. Net als in Guatemala in 1956 (zie eerder) en zovele andere landen, achten de VS begin jaren ´80 de tijd rijp om ook in El Salvador tegen de “communistische zondvloed” te komen vechten. Met hun steun vocht het Salvadorees leger een bittere strijd uit tegen de rebellen van het FMLN. En die strijd was het meest gruwelijk in en om Perquin, basis van de rebellen. Hele dorpen werden uitgemoord, kinderen afgeslacht, vrouwen verkracht en culturen verwoest. In de laatste zaal van het Museo een trieste guerilla-troffee op een verweerde staander: een Belgisch machinegeweer van FN uit Herstal. Toch even slikken; niemand gaat vrijuit.